Onleesbaar maken van handtekeningen (mandans en verbalisanten)
Wat betreft het onleesbaar maken van handtekeningen verwijs ik naar wat het College bescherming persoonsgegevens (nu de Autoriteit Persoonsgegevens) in maart 2008 hierover schrijft in de richtsnoeren “Actieve openbaarmaking van persoonsgegevens”.
Een handtekening is een persoonsgegeven als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet bescherming persoonsgegevens (nu de Algemene Verordening Gegevensbescherming). Door het publiceren van de “natte” handtekening worden derden in staat gesteld op eenvoudige wijze deze signatuur te vervalsen. Juist door het publiceren op Internet van persoonsgegevens in combinatie met de “natte” handtekening wordt misbruik mogelijk gemaakt. In het geval van misbruik zal de betrokkene zich veel moeite moeten getroosten om te bewijzen dat niet hij, maar een (kwaadwillende) derde zijn persoonsgegevens heeft misbruikt, ongeacht of in theorie de bewijslast ligt bij degene die naar aanleiding van de handtekening de identiteit beoordeelt. Het CBP laat daarbij zwaar meewegen dat de Kamers van Koophandel hebben geconstateerd dat handtekeningen in toenemende mate worden gekopieerd met frauduleus oogmerk. Het CBP acht identiteitsfraude een belangrijk maatschappelijk probleem dat noopt tot een zeer kritische (nadere) afweging van het belang van openbaarmaking via Internet. Zelfs als een bestuursorgaan toestemming heeft van betrokkenen om een integraal ingescand document online te publiceren zou het bestuursorgaan om veiligheidsredenen af moeten zien van de publicatie van de handtekening op Internet.
Nu een handtekening ook een persoonsgegeven is wordt deze ook onleesbaar gemaakt. De handtekening is onleesbaar met een beroep op artikel 10, tweede lid, onder e, van de Woo (Wet open overheid) in samenhang met artikel 10, tweede lid, onder g, van de Woo (het voorkomen van benadeling van de bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen) in relatie tot identiteitsfraude zoals hiervoor omschreven.